De vlier is een heester die indien zij voldoende licht en ruimte krijgt, een boomachtige vorm aanneemt en wel 6 meter hoog kan worden. Het is een laatbloeier; pas eind mei, begin juni hangen de bloemschermen zwaar aan de takken en openen zich de talrijke, vijftallige bloempjes. Tijdens de bloeiperiode zie je hoe algemeen aanwezig de Vlier eigenlijk is. Overal kom je de roomwitte bloemtrossen tegen: in bossen, langs bosranden, in houtwallen maar ook parken en plantsoenen. Dichtbij zie je een actief insectenleven, vooral veel vliegen en kevertjes, toch mijden vlinders en bijen de geur van de vlier liever. Na de bloei valt de vlier nauwelijks op totdat in augustus en september de bessen kleuren van groen naar diep paars en bijna zwart.

De Latijnse naam “Sambucus” is afgeleid van het Griekse “sambuke” (“fluit”), van de met merg gevulde jonge loten werden fluitjes gemaakt. Het tweede deel van de naam “nigra” dat zwart betekent, verwijst naar de donkere kleur van de bessen. De vlierpijpen werden vroeger wel gebruikt om vuren mee aan te blazen. Mogelijk komt de Engelse naam voor vlier, 'elder', daar vandaan. Want in die naam zit het oud-Engelse woord 'aeld' dat 'vuur' betekent.
De Vlier was, vroeger meer dan nu, een geliefde boom bij kinderen. Voordat de elektriciteitsbuizen van kunststof gebruikt werden , was het hout namelijk ideaal om blaaspijpen van te maken. Het witte, sponsachtige merg van de